Attentie: Wij werken alleen op afspraak.

Meer informatie bij een spoedgeval »

Socialisatie van pups

Een belangrijk facet van de gedragsontwikkeling is het socialisatieproces.

Gedragsontwikkeling

Een belangrijk facet van de gedragsontwikkeling is het socialisatieproces. Kennis van dit proces is belangrijk om verschillende redenen. Socialisatie van jonge dieren heeft een opmerkelijke invloed op latere gedragspatronen bij het volwassen dier. Daarnaast geeft een goed begrip van de socialisatie ons een beter inzicht in de normale volwassen gedragspatronen die we verderop zullen bespreken. Kennis van het socialisatieproces geeft een beter inzicht in het ontstaan van afwijkend gedrag. En tenslotte geeft kennis van de socialisatie een aantal handvaten om pups op een gezonde manier op te voeden, en zo later gedragsproblemen te voorkomen.

Socialisatie is het proces waarbij de pup z’n eerste sociale contacten legt met andere indivi-duen, waaronder mensen. Deze sociale contacten veranderen telkens naarmate de pup ouder wordt, en houden verband met vier duidelijk te onderscheiden periodes van ontwikkeling: de neonatale periode, de overgangsperiode, de eigenlijke socialisatieperiode en de puberteit. Ieder van deze periodes is nauw verbonden met anatomische en functionele veranderingen die in de hersenen en het zenuwstelsel ontstaan terwijl de pup opgroeit.

De neonatale periode

Bij de meeste hondenrassen beslaat deze periode de eerste twee weken van het puppyleven. Tijdens deze weken heeft de pup contact met z’n nestgenoten. Het moeder-pupcontact bestaat vooral uit het voeden en zorgen voor warmte (letterlijk); de pup is compleet afhankelijk van de teef, omdat een pup nog geen enkele motorische en zintuiglijke vaardigheid bezit om zichzelf te kunnen redden. Een pasgeboren pup is volslagen doof en blind, maar kan wel goed ruiken. Zintuiglijk is alleen het gevoel voor aanraking en voor warmte goed aanwezig, naast de reuk. Motorisch kan het diertje alleen maar kruipen, zuigen en piepen (bij ontevredenheid). Eetgedrag is beperkt tot zuigen. Plassen en poepen gebeurt alleen maar na stimulatie door de teef (likken aan buik en anogenitaalstreek). Bij een pup in de neonatale periode zien we een eerste ‘onderzoeks’- of ‘exploratie’gedrag in de vorm van langzame kruipbewegingen en het heen en weer bewegen van de kop. Dit gedrag zie je vooral als de pup op zoek is naar de tepel. Alle andere sociale contacten van de pup worden bereikt door zorgzoekend gedrag. Als een pup hongerig is, pijn heeft of het koud heeft, geeft hij snelle piepgeluiden totdat hij door de moeder of een menselijke verzorger gerustgesteld wordt.

De overgangsperiode

Tussen de 15e en de 21e dag van z’n leven verandert er veel in het gedrag van de pup; opvallend hierbij is dat de eerste zintuiglijke, motorische en fysiologische vaardigheden van volwassen dieren nu voor het eerst bij de pup zichtbaar worden. De pup gaat a.h.w. over van een complete afhankelijkheid van de teef naar veel meer onafhankelijkheid. In deze periode beginnen ogen en oren te werken, waardoor hij in staat is te reageren op visuele prikkels en geluiden, terwijl z’n motorische ontwikkeling hem nu in staat stelt om te staan, te lopen en te kauwen. Verder verandert het leervermogen. Aan het einde van de overgangsperiode zien we de eerste volwassen sociale gedragspatronen ontstaan: de pup kwispelt als hij mensen ziet en begint actief te spelen met de andere pups. Verder ontwikkelt de pup een controle over plassen en poepen, en begint dit buiten het nest te doen. Samenvattend: in deze periode gaat de pup vrij snel over van totale afhankelijkheid naar herkenbare volwassen gedragingen.

De socialisatieperiode

Alhoewel sommige sociale verbanden al in de eerste 3 weken van het puppyleven worden gelegd, ontwikkelen de meeste en belangrijkste sociale contacten en hechtprocessen zich later. De echte socialisatieperiode begint in de 4e levensweek, dus vanaf 3 weken, en duurt ongeveer tot de 12-14e week. In deze periode krijgt de pup bijna al z’n volwassen capaciteiten op gebied van zintuigen, motoriek en leervermogen.

De ervaringen van de jonge pup tijdens de socialisatieperiode hebben een zéér ver gaande invloed op het latere gedrag. Vroeg in de socialisatieperiode bestaat de activiteit van de pup vooral nog uit ‘zorgzoekend’ gedrag, dus uit het zoeken naar warmte, voedsel en troost. De pup hecht zich sterk aan de teef en volgt haar overal in de ren, voor zover mogelijk. Heftig gepiep/gejank zien we als de pup eventjes opgesloten wordt op een vreemde plaats. Daar- naast zien we vaak angstreacties op vreemde voorwerpen of vreemde mensen, waarbij ze dan kunnen janken, grommen of weglopen.

In de vroege socialisatieperiode beginnen de pups te likken en water te drinken, en ook op vast voedsel te kauwen. Het doorbreken van de tanden stimuleert de kauwactiviteiten, en heeft ook invloed op het gedrag tegenover andere individuen. Pups bijten tijdens hun spel op elkaar, waarbij ze vaak ook grommen. Verder vechten ze om het voedsel en om speeltjes, maar nu nog op een speelse manier. Deze manier van spelen speelt wel een belangrijke rol bij het vestigen van een sociale rangorde. De fokker kan nu vaak al zien welke pups later dominant en/of agressief worden, en welke timide en onderdanig.

Andere sociale activiteiten zien we in de vorm van een beginnend roedelgedrag. Als één pup het nest verlaat, gaan de anderen er in de regel achteraan. De pups beginnen hun omgeving te onderzoeken. Eerst benaderen ze vreemde voorwerpen nog voorzichtig en vaak ‘verbaasd’. Zachtjes aan wennen ze aan de nieuwe omgeving, waarna ze weer verder op onderzoek uit gaan. Dit proces zien we ook bij het plas- en poepgedrag. In het begin van de socialisatie-periode gebeurt het plassen en poepen vlak bij het nest (de werpkist). Naarmate de pup verder komt in z’n socialisatie, gebeurt dit verder weg, en op bepaalde plaatsen. In de 4e levensweek heeft de pup dus vooral met z’n moeder contact, en verder met de nestgenoten. De jonge pup leert nu van de moeder bepaalde zaken over verzorgend gedrag, ook al duurt het nog maanden voordat ze dit aangeleerde gedrag zelf gaan vertonen. Het is bv van belang voor de teefjes onder de pups, omdat ze nu een aantal gedragspatronen leren die van belang zijn voor een goed, normaal moedergedrag. Deze periode is in zoverre belangrijk dat zware emotionele en sociale stress op deze leeftijd een levenslang effect op de pup hebben. De manier waarop de moeder of verzorger reageert op angstig piepen van een pup bepaalt voor een belangrijk deel de manier waarop een pup later met stresssituaties omgaat. Het bij z’n moeder weghalen op deze leeftijd is vragen om problemen, gezien de slechte socialisatie.

Het spelenderwijs instellen van een rangorde binnen het nest, door vechtspelletjes, zien we globaal ontstaan tussen de 5e en 7e levensweek. Deze tijd is een kritieke periode. In deze tijd moet de pup als het ware leren om een hond te zijn. Jonge pups die op deze leeftijd gescheiden van hun nestgenoten worden gehouden, hebben later problemen als het gaat om sociale contacten met andere honden. In de praktijk komen wij dit soort gevallen tegen in de vorm van teefjes die door geen enkele reu gedekt willen worden, en reuen die niet weten wat ze met een loopse teef moeten aanvangen.

De periode van de 5e tot de 7e week wordt ook gekenmerkt door een sterk toenemende respons op mensen. Het duidelijk contact zoeken met mensen begint zo rond de 6 weken leeftijd. Rond deze tijd worden de pups meestal gespeend, en worden dus onafhankelijker. Bovendien bereikt het zenuwstelsel van de pups rond deze leeftijd het niveau van een volwassen hond. Met andere woorden: de pup is ‘klaar’ om te leren, en doet dat dan ook graag. Acht weken is een ideale leeftijd om pups in hun nieuwe thuis te plaatsen, zodat verdere socialisatie met mensen, gecombineerd met zindelijkheidstraining en opvoeding kan plaats vinden. Helaas realiseren sommige fokkers en kopers zich het belang van dit tijdstip niet. Pups worden nogal eens te vroeg verkocht. Zulke honden zijn later vaak teveel op mensen georiënteerd. Aan de andere kant vertrekken pups soms veel te laat, vooral uit nestjes die eigenlijk net voor de grote vakantie 8 weken oud zijn. Zulke honden zijn later teveel op honden georiënteerd.

Samenvattend kunnen we de eigenlijke socialisatieperiode dus onderverdelen in 3 tijdvakken:

1. Socialisatie met de moeder (4e – 5e levensweek)
In deze periode leert de pup het zorgende en verzorgende gedrag van de moeder. Als er in deze periode iets fout gaat, zal het dier later problemen hebben met het verzorgen van z’n eigen jongen, of zich agressief tonen tegenover vreemde pups. Daarnaast bekommeren zulke honden zich later niet om hun menselijke huisgenoten, als het gaat om bescherming.

2. Socialisatie met de nestgenoten (5e – 7e levensweek)
In deze periode leert de pup om in hondentaal te spreken. Dit betekent dat hij leert begroeten, dat hij lichaamstaal leert, en dat hij leert hoe hij zicht moet gedragen ten opzichte van andere honden. Zonder deze ontwikkeling is een hond later bang en agressief t.o.v. andere honden. We zien dit bijvoorbeeld bij een hond die tegen alle andere honden blaft, en die z’n baas op zoekt als er een ander dier aan komt, in tegenstelling tot het normale gedrag van begroeten en besnuffelen. Honden gebruiken een vrij ingewikkelde serie gedragingen om te zeggen: ‘Ik ben dominant’ of ‘Dit is mijn territorium’ of ‘Ik ben onderdanig’ of ‘Ik ben loops’ of ‘Laten we spelen’ enz. enz. Zonder een normale periode 2 is een hond een analfabeet in de hondentaal.

3.Socialisatie ten opzichte van mensen (7e – 14e levensweek)
In deze periode leert de pup mensentaal te spreken. Ze leren om niet bang te zijn voor aanraking en optillen, en voor de menselijke stem. Als ze niet met mensen opgevoed worden in deze periode, zullen ze mensen nooit voor 100% vertrouwen. Ze zijn ‘wild’, hond-gericht.

Pubertijd

De tijd vanaf de 12e levensweek tot de leeftijd dat het dier (seksueel) volwassen is noemt men de puberteit. De lengte van deze periode hangt van het ras af. De gedragspatronen en verdere socialisatie hangen sterk van de omgeving af. Een pup die deze periode in een kennel doorbrengt ontwikkelt zich heel anders als een pup die in een huisgezin opgroeit. In beide soorten omgeving is het belangrijkste proces: het bereiken van sociale onafhankelijkheid. De jonge hond moet leren hoe hij zichzelf kan redden. Tijdens deze periode zal de pup proberen om de baas te worden. Hij probeert alle familieleden uit, totdat hij z’n plaats weet. Nieuwe eigenaren, vooral zij die nog nooit een hond hebben gehad, moeten dit weten, want dit is het moment waarop veel gedragsproblemen ontstaan. De ongetrainde pup, die niet weet dat hij het laagst in de rangorde is, kan op deze leeftijd agressief worden, of zaken gaan slopen. In zulke gevallen worden vloerkleden verscheurd, stoelen kapot gebeten, deurposten gesloopt enz. enz.

Dit leidt dan vaak weer tot het terugbrengen naar de fokker of naar een asiel, dan wel tot het aan een boom knopen van de hond. De band tussen mens en dier lijdt zwaar onder onbegrip en verkeerde communicatie in deze periode. Dit is de periode waarin de pup moet leren zich aan z’n meerderen te onderwerpen.

Als u, als nieuwbakken eigenaar, begrijpt dat een pup u steeds opnieuw uitprobeert, kunnen veel van deze gedragsproblemen voorkomen worden. U moet ook begrijpen dat een pup veel tijd steekt in het verkennen en ontdekken van z’n omgeving, en dat dat soms ten koste gaat van wat huisraad. Men moet de pup iets geven waarop gekauwd kan worden, en verder moet de pup leren waar hij wel en waar hij niet mag komen. Verder moet u beseffen dat een pup angstig kan worden als u weg gaat, en dan dingen kan gaan slopen. Het beste kun je een pup opsluiten op een plaats waar hij niets kapot kan maken; de flightkennels, benches, voldoen in zulke gevallen goed. Zij zijn bovendien een belangrijke hulp bij het zindelijk maken. Zo moet een nieuwe eigenaar het zijn pup duidelijk maken dat er regels zijn waaraan hij zich moet houden. Iedere andere manier van opvoeden geeft in de regel later problemen.

Effecten van isolatie op de socialisatie

Nu we gezien hebben hoe een pup zich via normale sociale contacten ontwikkelt, is het ook van belang om stil te staan bij afwijkingen van het normale socialisatieproces, en de gevolgen hiervan op het latere gedrag. De term ‘kritieke periode’ is in dit opzicht zinvol: vooral tussen de 5e en 8e week zijn alle gedragspatronen te beïnvloeden op een manier die de rest van het leven doorwerkt. Pups die tussen de 6 en 8 weken oud goed socialiseren met mensen, gedragen zich als volwassen hond veel prettiger tegenover mensen dan wanneer ze veel eerder of veel later met mensen socialiseren. Pups die in deze kritieke periode niet met mensen in contact komen, zijn stuk voor stuk onopvoedbaar en vaak zelfs niet te benaderen als volwassen hond.

Pups die met de fles zijn groot gebracht, zijn sociaal gezien volkomen geïsoleerd van hun nestgenoten. Deze pups tonen later vaak grote tekortkomingen in het contact met andere honden. Het zijn vaak “Einzelgängers”, vaak agressief t.o.v. andere honden, wel aan mensen verknocht, maar meestal toch niet zo als een normaal opgevoede hond.

Vroege socialisatie is uitermate belangrijk voor pups die bedoeld zijn om een speciale opleiding te krijgen. Onderzoekers hebben het effect van vertraagde, uitgestelde, socialisatie bestudeerd bij pups die geleidehond moesten worden. Alle pups kwamen gedurende de eerste twaalf weken van hun leven in contact met mensen; niet te veel, maar wel regelmatig, zoals het bij een normale fokker thuis gaat. Daarna werden de pups op verschillende leeftijden in gezinnen geplaatst. Sommigen meteen op 12 weken leeftijd, en anderen werden resp. 1, 2 en 3 weken later in gezinnen geplaatst. De pups die op 12 weken werden geplaatst, werden voor 90% later afgeleverd als geleidehond. Pups die twee weken langer werden geïsoleerd werden in 57% van de gevallen geleidehond. Bij 3 weken of langer extra isolatie werd slechts 30% uiteindelijk afgeleverd als geleidehond. Hieruit kun je afleiden dat een tekort aan sociaal contact in de kritieke periode leidt tot minder sociale honden. Dit zien we soms in grote fokkennels, waar men honden soms veel te oud laat worden voordat er met training begonnen wordt. Zulke honden worden bv wel goede jachthonden, maar zij jagen meer voor zichzelf dan dat ze naar de geleider luisteren en voor hém werken. Sommige van deze honden ontwikkelen het ‘kennelsyndroom’. Zij zijn erg onderdanig, en lopen weg voor vreemden. Ze vertonen vaak angstreacties als iemand ze wil pakken. Overigens is de leeftijd van twaalf weken m.i. al rijkelijk laat om een pup te plaatsen. Liefst al met 8 weken!

Er is een kritieke periode van socialisatie van jonge pups. Het onthouden van deze periode aan een pup heeft blijvend effecten, die in ernstige mate het volwassen gedrag kunnen veranderen. De dieren zijn dan niet in staat om een normale band met mensen of andere honden te vormen. Het is te hopen dat fokkers dit (nog) beter in gaan zien, zodat het aantal gedragsgestoorde honden af zal nemen.

Onze aanbevelingen

  1. Pups moeten bij hun nestgenoten blijven totdat ze 8 weken zijn.
  2. Nestjes moeten regelmatig contact met mensen hebben vanaf 3 weken leeftijd.
  3. Pups moeten op 8 weken, als ze bij hun nestgenoten weggaan, meteen in een normale huissituatie geplaatst worden, en niet nog een tijd bij de fokker in de kennel blijven.
  4. Pups die met de fles opgevoed worden moeten zo veel mogelijk met andere pups in aanraking komen om ze beter met honden én mensen te laten socialiseren.

PDF downloaden

Meer lezen of eenvoudig printen? Download hier de informatieve PDF.

PDF Socialisatie pup

Altijd telefonisch bereikbaar via 0499 - 374 205